Hoe toetsen we

op Scala Molenwatering

Op Scala Molenwatering vinden we het belangrijk dat leerlingen zichzelf leren kennen en van daaruit hun eigen leerontwikkeling kunnen sturen. Toetsen zijn in dat opzicht een belangrijk middel omdat ze leerlingen inzicht geven in waar ze goed in zijn en waar ze zich in kunnen verbeteren. Bij de indeling van onze toetsen maken we daarom gebruik van de RTTI-systematiek die ontwikkeld is door DocentPlus.

1. Reproductie

R-vragen zijn vragen waarbij geleerde kennis moet worden gereproduceerd. Dat kan bijvoorbeeld het reproduceren zijn van woorden (talen) of van begrippen (aardrijkskunde).

2. Toepassingsgericht 1

De T1-vragen zijn toepassingsvragen waarbij een bekende toepassing gevraagd wordt van geleerde kennis. Bijvoorbeeld van een bekende formule (wiskunde) of regel (talen).

3. Toepassingsgericht 2
Bij T2-vragen wordt van een leerling gevraagd of hij de lesstof ook op een ander, hoger niveau kan toepassen zonder dat het in de klas geoefend is. Met deze vragen wordt gekeken of een leerling de lesstof begrijpt en kan koppelen aan andere situaties, of dat een leerling zelf de juiste oplosmethode weet te gebruiken. Bijvoorbeeld een onbekende tekst - met (ook) onbekende woorden - verklaren (talen).

4. Inzicht
Bij I-vragen wordt gevraagd naar inzicht in de lesstof, waarbij leerlingen grotere verbanden moeten zien, aan moeten tonen dat zij de lesstof kunnen verbinden met andere kennis die zij hebben, of met kennis die op dat moment wordt aangeleverd. Bijvoorbeeld een alternatieve hypothese en werkplan opstellen wanneer een eerdere hypothese is verworpen (biologie).

Een toets bestaat in principe uit een mix van deze vier denkniveaus. Door de RTTI-systematiek toe te passen kunnen de docent en de leerling vaststellen op welke denkniveaus de leerling goed en minder goed scoort en waar hij meer aandacht aan moet besteden om een volgende keer beter beslagen ten ijs te komen. Het mooie is dat de leerling dit na verloop van tijd zelf kan ontdekken en dus slimmer kan leren.

Als een leerling zwak scoort op R, betekent het dat hij meer moet gaan ‘stampen of blokken’. Als een leerling daarentegen zwak scoort op T2, helpt het om meer vragen in de les te stellen of thuis bij het leren al dieper na te gaan wat de verbanden zijn tussen de verschillende onderdelen van de lesstof.

Een leerling wordt als het ware gestimuleerd om de lesstof op allerlei niveaus te bekijken. Docenten kunnen leerlingen hierbij helpen door tijdens de les al verschillende typen vragen te stellen die leerlingen uitdagen om op verschillende manieren over de lesstof na te denken.

Naast RTTI als standaard voor cognitieve ontwikkeling biedt RTTI ook de mogelijkheid om de leerlingen te beoordelen op vier vormingsindicatoren OMZA.

1. Organisatievermogen

Het gaat hier om overzicht, planning (is de agenda (juist) ingevuld), het meenemen van boeken en schriften, werkt de leerling per vak met aparte schriften of is er een map met tabs in plaats van dat alle aantekeningen door elkaar staan of op allemaal "losse blaadjes" etc. Als docent en mentor kun je hierop sturen door de leerling bijvoorbeeld te laten oefenen met timemanagement, variëren in voorstructurering in opdrachten, samenwerkingsopdrachten vanwege alternatieve voorbeelden, actielijsten in agenda etc. Deze gedragsindicator vertoont een bepaalde mate van samenhang met de cognitieve indicator R.
 

2. Meedoen in de les

Doet de leerling mee in de les, heeft de leerling huiswerk gemaakt, is hij betrokken, beantwoordt hij vragen ect. Als docent kun je hierop sturen door in te zetten op resonantie, aan te sluiten bij de voorkeurleerstijl, gedrag te spiegelen, de leerling te verplaatsen, andere werkvormen in te zetten, meer te laten verbaliseren door onder andere samenwerkingsopdrachten etc. Deze gedragsindicator vertoont een bepaalde mate van samenhang met de cognitieve indicator T1.

3. Zelfvertrouwen

Durft de leerling iets te vragen of te antwoorden of wordt de onzekerheid overschreeuwd? Klapt hij weleens dicht, durft hij (zich) te presenteren etc. Geef deze leerling opdrachten die een succeservaring zullen opleveren omdat ze aansluiten bij de bestaande kennisbasis, laat de leerling samenwerken, geef (terechte) complimenten over ingezette acties, wellicht is een cursus faalangstreductietraining voor een leerling met een gebrek aan zelfvertrouwen aan de orde of een cursus sociale vaardigheidstraining voor hen die sociaal minder weerbaar zijn. Deze gedragsindicator vertoont een bepaalde mate van samenhang met de cognitieve indicator T2.

4. Autonomie

Kan de leerling zelfstandig werken, stelt de leerling kritische vragen die er toe doen in plaats van uit onzekerheid of roep om aandacht, is deze assertief en reflectief etc. Als docent en mentor kun je hierop sturen door de leerling bijvoorbeeld te laten werken met de leerling-toets-analyse en de leeranalyse. Deze gedragsindicator vertoont een bepaalde mate van samenhang met de cognitieve indicator I.

Door op Scala met beide instrumenten te werken krijgen we vanuit zowel cognitie (RTTI) als gedrag (OMZA) zo snel mogelijk de meest kansrijke interventie tot leren in beeld.  Verder is RTTI en OMZA gekoppeld aan een groot aantal leerstrategieën die leerlingen kunnen aanleren. Tijdens de mentorlessen zal daar aandacht aan worden besteed.

We gaan er vanuit dat de leerling met deze manier van werken zichzelf beter leert kennen en dat we beter kunnen begeleiden in zijn eigen leerontwikkeling.